Jaarverslag 2019

Paragrafen

Lokale heffingen

1.1 Beleid ten aanzien van heffingen

De provincie kende in 2019 de volgende heffingen:

  • Algemene heffing: Opcenten Motorrijtuigenbelasting (MRB)
  • Bestemmingsheffingen: Leges, Grondwaterheffing en Nazorgheffing

Opcenten Motorrijtuigenbelasting

De provincie heft een opslag (de zogenoemde opcenten) op de MRB. Het Rijk stelt jaarlijks de maximale hoogte vast. Dit maximumtarief wordt jaarlijks geïndexeerd. Het maximumtarief voor 2019 bedroeg 113,2 opcenten. De provincie bepaalt met inachtneming hiervan zelf het tarief. Het tarief voor de opcenten kan jaarlijks worden aangepast. In 2019 bedroeg het tarief in Flevoland 79,8 opcenten. De werkelijke MRB-inkomsten bedroegen in 2019 totaal € 66,1 mln. De zogenoemde onbenutte belastingcapaciteit (het verschil tussen de opbrengst bij het feitelijke tarief en de opbrengst bij het maximaal toegestane tarief) bedroeg in 2019 circa € 27,7 mln. Voor de paragraaf Weerstandsvermogen en risicomanagement wordt voor de beschikbare belastingcapaciteit overigens uitgegaan van het verschil tussen het Flevolandse tarief en het landelijk gemiddelde en niet van het wettelijk maximum.

Leges

De provincie heft leges voor diverse diensten en producten (op basis van de Legesverordening provincie Flevoland 2016). Bij de tariefstelling in de legesverordening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De leges voor vergunningen, ontheffingen en dergelijke zijn zoveel mogelijk gebaseerd op het gemiddeld tijdsbeslag dat met het verlenen hiervan is gemoeid, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief van de daarmee belaste medewerkers.
  • Bij de berekening van de tarieven wordt maximaal een percentage van 100% kostendekkendheid gehanteerd, zodat de ter zake geraamde baten niet hoger zijn dan de geraamde lasten.
  • De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd (aangepast aan loon- en prijsontwikkelingen).
  • Naast de indexering van de tarieven wordt er, indien dat nodig wordt geacht, aanvullend getoetst op kostendekkendheid.

De provincie heft en int de leges deels zelf en heeft hiervoor deels mandaat gegeven aan Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV), samenwerkingsverband BIJ12 en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).

Grondwaterheffing

De provincie belast het onttrekken van grondwater aan de bodem op basis van de Grondwaterheffings-verordening 2010. Deze verordening heeft de Waterwet als wettelijke grondslag. De provincie belast onttrekkingen vanaf 20.000 m³, waarvan de eerste 10.000 m³ is vrijgesteld van heffing. Het tarief is enerzijds gebaseerd op een raming van de lasten van het grondwaterbeheer op langere termijn en anderzijds op een inschatting van het volume van de jaarlijkse grondwateronttrekkingen. Sinds 1 januari 2010 bedraagt het tarief € 1,41 per 100 m³.

Voor zover de gerealiseerde opbrengst uit de grondwaterheffing afwijkt van de daaraan toerekenbare kosten, is het verschil toegevoegd of onttrokken aan de Voorziening grondwaterbeheer. In paragraaf 3.3.2 van de Toelichting op de balans (onderdeel IV Jaarrekening) is het verloop van deze voorziening weergegeven.

Nazorgheffing

De provincie heeft een ‘eeuwigdurende’ nazorgplicht voor afvalstortplaatsen die zijn gesloten (afgedicht). Voor dit doel is het Provinciaal Fonds Nazorg Gesloten Stortplaatsen (hierna Nazorgfonds) opgericht. In Flevoland zijn drie afvalstortplaatsen die vallen onder het Stortbesluit, te weten:
1. Het Friese Pad (Emmeloord);
2. Zeeasterweg (Lelystad), en
3. Braambergen (Almere).

Jaarlijks ontvangen de exploitanten van de stortplaatsen een aanslag voor nazorgheffing. Deze heffing wordt door de provincie in het Nazorgfonds gestort. Het college van Gedeputeerde Staten vormt het algemeen bestuur van dit fonds (zie ook de paragraaf Verbonden partijen). Het is de bedoeling dat het fonds op het moment dat de afvalstortplaats wordt gesloten, voldoende financiële middelen heeft om eeuwigdurend het onderhoud aan de stortplaats te kunnen bekostigen. De hoogte van de nazorgheffing is afhankelijk van het benodigde doelvermogen en de beleggingsresultaten van het Nazorgfonds. Het benodigde doelvermogen wordt gebaseerd op de kosten die voortvloeien uit de door de stortplaatsexploitanten ingediende nazorgplannen, waar Gedeputeerde Staten mee dienen in te stemmen. De nazorgheffing is een voorlopige heffing. Voorafgaand aan het afgeven van de sluitingsverklaring wordt de definitieve heffing opgelegd en voldaan, om zeker te stellen dat het doelvermogen is bereikt. Tot het moment van definitieve sluiting ligt het (financiële) risico dus bij de exploitant.

Het Friese Pad is een gesloten stortplaats waarvoor geen nazorgheffing meer wordt ontvangen. Voor Braambergen is inmiddels het doelvermogen bereikt en wordt geen heffing meer opgelegd. Hoewel hier geen afval meer wordt gestort is deze stortplaats, vanwege deelname aan de landelijke pilot Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS), nog niet gesloten. Hierdoor kan er voor deze stortplaats nog wel een eindheffing plaatsvinden.

De omvang van de nazorgheffing is gebaseerd op het doelvermogen. Dat doelvermogen wordt bepaald aan de hand van nazorgplannen. Voor Zeeasterweg en voor Braambergen hebben wij geactualiseerde nazorgplannen ontvangen van de exploitant (Afvalzorg).  Gedeputeerde Staten hebben ingestemd met die nieuwe nazorgplannen. De controle op de doelvermogens door de OFGV en de financiële effecten daarvan is nog niet afgerond. De jaarlijkse nazorgheffing is in afwachting van de uitkomst daarom vooralsnog niet aangepast en bedroeg voor 2019 € 0,4 mln.

Deze pagina is gebouwd op 06/19/2020 11:22:17 met de export van